Het verleden, begin van de toekomst
Van industriële revolutie…
Le Bois du Cazier werd ingeschreven op de Lijst van het Wereldpatrimonium van de UNESCO als de belangrijkste mijnsite van Wallonië, als het zinnebeeld van de arbeidsomstandigheden en de immigratie. De mijnramp van 8 augustus 1956 maakte 262 slachtoffers, afkomstig uit 12 verschillende landen, een meerderheid van Italiaanse nationaliteit. Dankzij het bewustmakingswerk rond deze ramp kan de kracht van dit herdenkingspatrimonium niet meer ontkend worden. De harde arbeidsomstandigheden met zijn gevaren voor deze “zwarte gezichten” hebben bijgedragen tot de voorspoed van het land van Charleroi.
Alom bekend zijn de droevige foto’s van de tragedie van 1956, van het hekken met de letters “BdC. bovenaan, met de talrijke families die daar vanaf 8 augustus gedurende 14 dagen wachtten in de hoop op de terugkeer van hun familielid.
Het gebouwenpatrimonium werd aangevuld in de loop van de tijd en weerspiegelt een industriële architectuur van neoklassieke inslag.
Op de voorgrond van de site ziet men de drie majestatische voorgevels van de gebouwen die de kracht van de steenkoolmijn belichaamden en indruk wilden maken tegenover de concurrentie en de mijnwerkers. Rondboogramen en oculi wisselen elkaar af in de drie traveeën van de voorgevels in natuur- en baksteen, bekroond met ronde frontons.
Op het fronton dichtstbij het hekken staat de naam van de steenkoolmijn “Bois du Cazier” in blauwe steen gegraveerd.
Gesloten in 1967 en in verwaarloosde staat achtergelaten, werd de site opnieuw in haar waardigheid hersteld door de Waalse Regio dankzij de steun van structurele Fondsen van de Europese Unie. Hij werd voor het publiek geopend in 2002, niet alleen als een plek van de herinnering maar ook als museum en als toeristische attractie. De Bois du Cazier is een mijnsite, maar het is meer dan een mijnmuseum, het is een getuige van het industrieel verleden van Wallonië. Een museumparcours volgens de formule ‘het verleden is aanwezig voor de toekomst’ is gewijd aan steenkool, ijzer en glas. Dat maakt van de Bois du Cazier een uitstalraam van menselijke vakkennis, van haar successen maar ook van haar uitwassen…
De Ruimte van 8 augustus is ingericht in de zaal van de ophaalmachine. Film, foto’s en getuigenissen vertellen over deze wrede dag en de dagen die erop volgden. Ook de kolenslag en de Italiaanse immigratie worden er aangeroerd. In de zaal van de douches en de kleerkamer (‘zaal der gehangenen’) verhaalt het Industriemuseum de geschiedenis van de industriële revolutie. Stoommachines, een staalwals, een tramwagen, machine-werktuigen en elektrische motoren schetsen dit menselijk en technisch epos.
Het Glasmuseum bevindt zich in de vroegere lampenzaal die werd uitgebreid met een glas- en staalstructuur. De collecties worden uitgestald vanuit een vernieuwde invalshoek: een tegendraadse chronologie nodigt ons uit tot een nieuw soort van ontdekking: vanaf het heden naar de oorsprong van het glas.
De workshops worden geleid door vakmensen. De demonstraties van de smederij, de smelterij en het gladblazen met een lasapparaat gebeuren in een authentieke sfeer.
Het bosdomein van 25 ha omhelst een keten van steenbergen. In het geografische centrum ervan werd er een semi-natuurlijk park aangelegd waarin de bezoeker deze bijzondere biotoop kan verkennen. Een wandelweg leidt naar een observatorium vanwaar men een buitengewoon panorama van Charleroi kan bekijken. In de Herinneringsdreef staan boomsoorten voortkomende uit het geboorteland van de getroffen mijnwerkers van deze ramp.
Le Bois du Cazier is vandaag een belangrijke culturele en toeristische site. Vertrekkende vanuit een site van de herinnering, heeft de Bois du Cazier de nieuwe ambitie om te evolueren naar een bewustmakingssite die actieve burgerzin ontwikkelt in de hedendaagse maatschappij over thema’s als veiligheid op het werk en migratie. Dat is het mooiste eerbetoon dat we kunnen bieden aan de 262 slachtoffers van Marcinelle.
… tot de mijnramp in Marcinelle
De 8ste augustus was bij de aanvang een dag als alle andere ….
De 8ste augustus begon als elke gewone werkdag… Die ochtend zijn 275 mannen naar beneden gegaan, naar hun vertrouwde ondergrond op weg naar hun werkpost. Het is 8u10 als het drama zich voltrekt als gevolg van een tragisch misverstand met de bovengrond. Een arbeider laadt op 975 m diepte op een ongepast ogenblik een volgeladen kolenwagen in de liftkooi. Aan de andere zijde van de kooi moest hierdoor een leeg wagentje weg worden geduwd. De uitstoot van het lege wagentje wordt echter tot overmaat van ramp geblokkeerd door een defecte nok.
Als de liftkooi wordt opgehaald, rukt het uitstekende wagentje een balk af, die meteen de allure krijgt van een stormram. Een oliedrukleiding wordt ernstig beschadigd en twee hoogspanningskabels evenals de persdrukleiding breken door. Er ontstaan vuurbogen die de olie doen ontbranden. De brand wordt aangewakkerd door de perslucht en het ventilatiesysteem. De houten bekisting, dwarsbalken en kaders voeden het vuur. Wat begon als een simpel incident bij het opsturen van de kooi, ontaardt in een echte ramp.
Ongelukkigerwijze wordt langs deze ontginningsput ook de verse lucht aangevoerd. Bedorven lucht vol rook en koolmonoxide volgt het ventilatiecircuit en verspreidt zich in alle galerijen.
De dodelijke val sluit zich. Toch slagen nog zeven arbeiders erin om de oppervlakte te bereiken, gehuld in dichte, zwarte rookwolken die het drama aankondigen. Een van hen was de ongelukkige kooilader van -975m. Ondanks talrijke riskante reddingspogingen, ondanks het dappere optreden van velen en de algemene inzet van alle reddingsmiddelen, kunnen amper zes overlevenden in de namiddag van 8 augustus uit deze hel worden gered.
Zowel in België als in het buitenland gaf de ramp aanleiding tot een nooit geziene golf van solidariteit en emotie. De geschreven pers, de radio, de jonge televisie, allemaal brachten ze veertien dagen lang de reddingoperaties. Deze gebeurden met de hulp van de centrale hulppost Les Houillères van het Franse departement van Nord-Pas-de-Calais en van de hulpcentrale van Essen in het Duitse Ruhrgebied. Dagenlang grepen vrouwen, moeders, en kinderen zich hardnekkig vast aan het hekken van de kolenmijn, hopend op redding.
Op 23 augustus slaagden de reddingwerkers er uiteindelijk in om door te dringen tot op 1035 meter diepte, maar ze keerden terug met de boodschap ‘tutti cadaveri’ (allemaal lijken).